Een nieuw experiment, zegt hij. Nooit eerder vertoond. Op nog niemand uitgeprobeerd. Ik ben de perfecte kandidaat. Mijn verleden is een hel. Die verdient het om uitgewist te worden. De gebeurtenissen houden me wakker. Ze krabben aan m’n geest. Maken me gek. In het donker staan ze op me te wachten; overal en altijd. Net als m’n broers. Mijn vader. Ze laten me nooit met rust, ook al zijn ze niet hier. Ze spreken tegen me in mijn dromen. Schreeuwen tegen me als ik slaap. Slaan, schoppen, trekken aan mijn haren en fluisteren dat ik een smerige hoer ben. Ze teisteren me, haten me, misbruiken me. Totdat ik het uitschreeuw van de pijn en wakker word. Dan staan ze in mijn kamer. Ze grijnzen naar me en wijzen. Ooit krijgen we je te pakken. Ooit ben je van ons.
En ik huil.
Ze hebben me. Alweer.
Elke nacht sterf ik opnieuw.
Ik knijp mijn ogen dicht. Houd mijn buik vast. Ik voel me misselijk bij het idee dat ze me kunnen zien. Dat ze hier zijn. Dat ik ze kan ruiken. Hun smerige adem in mijn nek, hun vingers in mijn hals. Van achteren. Altijd van achteren. Dat redt de eer. Welke eer? Het maakt dat ik nog bruikbaar ben. Als bruid. Onbevlekt. Maagd. Ik moet overgeven. Ik wil het niet. Ga van me af.
Dat hoort erbij, zegt mijn psychiater. Nare herinneringen kunnen een heleboel losmaken. Ze kunnen je binnenstebuiten keren, letterlijk en figuurlijk. Ik ben net achttien. Hoe vaak moet ik nog binnenstebuiten gekeerd worden? Ik wil leven. Vrij zijn. Niet langer bang zijn voor mijn eigen geheugen. Niet langer op de vlucht voor mijn toekomst. Een toekomst waarin ze me dood wensen, waarin ik moet rennen, moet vrezen voor mijn leven. Het is gekmakend als de mensen van wie je houdt je dood willen.
En nu is er die aanbieding. Een pil die mijn verleden vernietigt, mijn demonen verjaagt. Doodsimpel. Een kleine witte pil. Van mijn hand, naar mijn mond. Een glas water. Doorslikken. En dan ben ik niet langer Bouchra. Ik ben niet langer de opgejaagde.
Het duurt even, zegt mijn psychiater. Het is niet pats-boem weg. Mijn trauma is het gevolg van jarenlange vernedering. Zoiets ‘uitgummen’ kost tijd. Een jaar of acht, schat hij in. Dat betekent dat ik in 2020 vrij ben. In 2020 is alles goed. Mijn aangeleerde vaardigheden zullen niet worden uitgewist. Spreken, schrijven, rekenen… daaraan zal niets veranderen. Alleen de herinneringen zijn weg. De Bouchra van toen, haar levensgeschiedenis. En het belangrijkste: de pijn.
Ik begrijp niets van die pil, dat hoeft ook niet. Mijn hoofd zit te vol met andere dingen. In mijn hoofd zit angst, eenzaamheid, schuld. En mama. Mijn allerliefste mama. Als ik aan haar denk, denk ik aan zoete honing. Aan de broden die ze altijd bakt. De Marokkaanse wijsjes die ze voor me neuriede voor het slapen gaan. Haar zachte handen, haar ronde stevige lijf, de armen om mij heen. De grijze haren tussen de zwarte. Mijn lieve, lieve mama. Ik kijk naar de hemel om haar te kunnen zien. Alleen daar is ze. In de wolken en in de sterren. Als ik mijn ogen sluit, dan zie ik woede. Staar ik naar de wereld, dan proef ik bloed. Maar in de lucht is zij. Ik hou van de lucht.
Twee jaar geleden liet ik mama los. Ik vluchtte. Nu of nooit, dacht ik. Nu of nooit. Het werd nu. Ik sprong uit het raam en rende tot ik niet meer kon. Nu ben ik op een veilige plek. Hier is het goed. Toch lijken ze dichterbij dan ooit. De lichamelijke pijn heeft plaatsgemaakt voor geestepijn. Nu ze me niet langer kunnen aanraken, kruipen ze onder m’n huid. Ze wonen in mijn hoofd. Wat is erger? Thuis wist ik wat er ging gebeuren, nu wacht ik op het moment waarop ik word verrast. Op het moment dat ze voor me staan en mijn keel dichtknijpen. Dat is wat ze me hebben beloofd. Jij sterft.
Ik kan ze laten verdwijnen. Met één enkele pil kan ik hén laten sterven, in mijn hoofd. Ik zucht bij de gedachte. Ik durf niet te glimlachen, maar ik doe het toch. Die pil is mijn redding. Mijn toekomst. Hij staat symbool voor mijn vrijheid, nu al. Maar hij maakt me tegelijk doodsbang. Door die pil te nemen, vermoord ik ook mezelf. Ik zal sterven zonder dood te gaan. En dan is ook zij weg. Mijn mama. Kan ik leven zonder de gedachte aan haar? Wie ben ik dan?
Ik kan dingen opschrijven, zegt mijn psychiater. De mooie dingen. Kán. Maar het is beter van niet, zegt hij er achteraan. Als ik niet weet wat ik mis, mis ik het ook niet. Bovendien: ik zou het toch niet begrijpen, het niet kunnen plaatsen. Ik zou niets hebben aan die vrouw van de woorden op het papier. Ze zou verworden tot een romanpersonage. Een vrouw die ieders moeder had kunnen zijn, een onbekende. Kun je van zo iemand houden? Mijn psychiater denkt uiteindelijk van wel, maar het zou een farce zijn.
Als ik nieuw ben, niet meer Bouchra, dan moet ik leren houden van mensen in mijn levende leven. De mensen uit mijn dode leven heb ik dan losgelaten, ken ik niet langer. Die wetenschap maakt me ziek. Houden van lukt me niet. Iedereen van wie ik hield deed me pijn. Houden van betekent vernedering, blauwe plekken. Misbruik. Hoe kan dat ooit anders zijn? Dat begrijp ik niet. Na de pil, zegt mijn psychiater. Na de pil.
Vandaag moet ik beslissen. Ik kijk naar de hemel en zie mijn moeder. Ze glimlacht en spreekt me zachtjes toe. Dan sluit ik mijn ogen. Mijn oudste broer slaat me met mijn hoofd tegen de muur. Mijn onderlip splijt. Bloed. Ik open mijn ogen en kijk naar de wereld. Mijn vader loopt aan de overkant van de straat, zijn ogen vinden die van mij. Beheerst loopt hij op me af en gooit benzine over me heen. Steekt me in brand. Ik kokhals, voel aan mijn armen, ze branden niet. Niet in het echt.
Ik kijk weer naar de lucht, de warmte in.
Kan ik voor de rest van mijn leven naar de lucht staren?
Nee.
Ik bel mijn psychiater.
Heb je een beslissing genomen?, vraagt hij. Ja, zeg ik. Dan bedenk ik me iets: als ik ze laat sterven in mijn hoofd, stoppen ze dan met zoeken? Mijn geest werkt razendsnel. Kalm maar snel. Mijn hart fladdert in mijn borst. Ineens weet ik wat ik moet doen. Ik heb een verzoek aan u, zeg ik.
Even later hang ik op.
Dan pak ik opnieuw de telefoon. Ik tik de nummers in van lang geleden. Mijn vingers hebben moeite om de juiste toetsen te vinden. Maar het moet. Ik moet het risico nemen. Opnieuw is het nu of nooit. Nu of nooit. Nu.
Haar stem klinkt schor als ze de telefoon aanneemt. Mama, fluister ik. Ze antwoordt in haar eigen taal. Mijn kind, zo lang geleden. Ze huilt. Twee jaar, zeg ik. En dan: je moet iets voor me doen. Ik heb drie pillen…
In 2020 ben ik vrij.
© Ellen de Ruiter. Januari 2012
Het Experiment is opgenomen in de shortlist van de schrijfwedstrijd van De Toekomstschrijvers, en is gepubliceerd in de bundel '2020 eindelijk gaat het goed'.
En ik huil.
Ze hebben me. Alweer.
Elke nacht sterf ik opnieuw.
Ik knijp mijn ogen dicht. Houd mijn buik vast. Ik voel me misselijk bij het idee dat ze me kunnen zien. Dat ze hier zijn. Dat ik ze kan ruiken. Hun smerige adem in mijn nek, hun vingers in mijn hals. Van achteren. Altijd van achteren. Dat redt de eer. Welke eer? Het maakt dat ik nog bruikbaar ben. Als bruid. Onbevlekt. Maagd. Ik moet overgeven. Ik wil het niet. Ga van me af.
Dat hoort erbij, zegt mijn psychiater. Nare herinneringen kunnen een heleboel losmaken. Ze kunnen je binnenstebuiten keren, letterlijk en figuurlijk. Ik ben net achttien. Hoe vaak moet ik nog binnenstebuiten gekeerd worden? Ik wil leven. Vrij zijn. Niet langer bang zijn voor mijn eigen geheugen. Niet langer op de vlucht voor mijn toekomst. Een toekomst waarin ze me dood wensen, waarin ik moet rennen, moet vrezen voor mijn leven. Het is gekmakend als de mensen van wie je houdt je dood willen.
En nu is er die aanbieding. Een pil die mijn verleden vernietigt, mijn demonen verjaagt. Doodsimpel. Een kleine witte pil. Van mijn hand, naar mijn mond. Een glas water. Doorslikken. En dan ben ik niet langer Bouchra. Ik ben niet langer de opgejaagde.
Het duurt even, zegt mijn psychiater. Het is niet pats-boem weg. Mijn trauma is het gevolg van jarenlange vernedering. Zoiets ‘uitgummen’ kost tijd. Een jaar of acht, schat hij in. Dat betekent dat ik in 2020 vrij ben. In 2020 is alles goed. Mijn aangeleerde vaardigheden zullen niet worden uitgewist. Spreken, schrijven, rekenen… daaraan zal niets veranderen. Alleen de herinneringen zijn weg. De Bouchra van toen, haar levensgeschiedenis. En het belangrijkste: de pijn.
Ik begrijp niets van die pil, dat hoeft ook niet. Mijn hoofd zit te vol met andere dingen. In mijn hoofd zit angst, eenzaamheid, schuld. En mama. Mijn allerliefste mama. Als ik aan haar denk, denk ik aan zoete honing. Aan de broden die ze altijd bakt. De Marokkaanse wijsjes die ze voor me neuriede voor het slapen gaan. Haar zachte handen, haar ronde stevige lijf, de armen om mij heen. De grijze haren tussen de zwarte. Mijn lieve, lieve mama. Ik kijk naar de hemel om haar te kunnen zien. Alleen daar is ze. In de wolken en in de sterren. Als ik mijn ogen sluit, dan zie ik woede. Staar ik naar de wereld, dan proef ik bloed. Maar in de lucht is zij. Ik hou van de lucht.
Twee jaar geleden liet ik mama los. Ik vluchtte. Nu of nooit, dacht ik. Nu of nooit. Het werd nu. Ik sprong uit het raam en rende tot ik niet meer kon. Nu ben ik op een veilige plek. Hier is het goed. Toch lijken ze dichterbij dan ooit. De lichamelijke pijn heeft plaatsgemaakt voor geestepijn. Nu ze me niet langer kunnen aanraken, kruipen ze onder m’n huid. Ze wonen in mijn hoofd. Wat is erger? Thuis wist ik wat er ging gebeuren, nu wacht ik op het moment waarop ik word verrast. Op het moment dat ze voor me staan en mijn keel dichtknijpen. Dat is wat ze me hebben beloofd. Jij sterft.
Ik kan ze laten verdwijnen. Met één enkele pil kan ik hén laten sterven, in mijn hoofd. Ik zucht bij de gedachte. Ik durf niet te glimlachen, maar ik doe het toch. Die pil is mijn redding. Mijn toekomst. Hij staat symbool voor mijn vrijheid, nu al. Maar hij maakt me tegelijk doodsbang. Door die pil te nemen, vermoord ik ook mezelf. Ik zal sterven zonder dood te gaan. En dan is ook zij weg. Mijn mama. Kan ik leven zonder de gedachte aan haar? Wie ben ik dan?
Ik kan dingen opschrijven, zegt mijn psychiater. De mooie dingen. Kán. Maar het is beter van niet, zegt hij er achteraan. Als ik niet weet wat ik mis, mis ik het ook niet. Bovendien: ik zou het toch niet begrijpen, het niet kunnen plaatsen. Ik zou niets hebben aan die vrouw van de woorden op het papier. Ze zou verworden tot een romanpersonage. Een vrouw die ieders moeder had kunnen zijn, een onbekende. Kun je van zo iemand houden? Mijn psychiater denkt uiteindelijk van wel, maar het zou een farce zijn.
Als ik nieuw ben, niet meer Bouchra, dan moet ik leren houden van mensen in mijn levende leven. De mensen uit mijn dode leven heb ik dan losgelaten, ken ik niet langer. Die wetenschap maakt me ziek. Houden van lukt me niet. Iedereen van wie ik hield deed me pijn. Houden van betekent vernedering, blauwe plekken. Misbruik. Hoe kan dat ooit anders zijn? Dat begrijp ik niet. Na de pil, zegt mijn psychiater. Na de pil.
Vandaag moet ik beslissen. Ik kijk naar de hemel en zie mijn moeder. Ze glimlacht en spreekt me zachtjes toe. Dan sluit ik mijn ogen. Mijn oudste broer slaat me met mijn hoofd tegen de muur. Mijn onderlip splijt. Bloed. Ik open mijn ogen en kijk naar de wereld. Mijn vader loopt aan de overkant van de straat, zijn ogen vinden die van mij. Beheerst loopt hij op me af en gooit benzine over me heen. Steekt me in brand. Ik kokhals, voel aan mijn armen, ze branden niet. Niet in het echt.
Ik kijk weer naar de lucht, de warmte in.
Kan ik voor de rest van mijn leven naar de lucht staren?
Nee.
Ik bel mijn psychiater.
Heb je een beslissing genomen?, vraagt hij. Ja, zeg ik. Dan bedenk ik me iets: als ik ze laat sterven in mijn hoofd, stoppen ze dan met zoeken? Mijn geest werkt razendsnel. Kalm maar snel. Mijn hart fladdert in mijn borst. Ineens weet ik wat ik moet doen. Ik heb een verzoek aan u, zeg ik.
Even later hang ik op.
Dan pak ik opnieuw de telefoon. Ik tik de nummers in van lang geleden. Mijn vingers hebben moeite om de juiste toetsen te vinden. Maar het moet. Ik moet het risico nemen. Opnieuw is het nu of nooit. Nu of nooit. Nu.
Haar stem klinkt schor als ze de telefoon aanneemt. Mama, fluister ik. Ze antwoordt in haar eigen taal. Mijn kind, zo lang geleden. Ze huilt. Twee jaar, zeg ik. En dan: je moet iets voor me doen. Ik heb drie pillen…
In 2020 ben ik vrij.
© Ellen de Ruiter. Januari 2012
Het Experiment is opgenomen in de shortlist van de schrijfwedstrijd van De Toekomstschrijvers, en is gepubliceerd in de bundel '2020 eindelijk gaat het goed'.