Ansicht 1
Voorzijde: Wit clownsgezicht met rode neus, pruilmond en geschilderde tranen
Achterzijde: ‘Jij sterft’
‘Jij sterft’. Jij sterft? Wie sterft ? Er gaat een vuurbal door mijn lijf. Ik voel mijn hals warm en rood worden. Het schiet naar boven toe, naar m’n wangen. Wat is dit? En van wie? Is deze kaart wel voor mij bestemd? Ik draai hem om. Het staat er duidelijk: Ilse van Kempen. Dat ben ik. Ik kijk de clown aan. Hij huilt, maar dan op een grappige manier, zoals je ze in het circus ziet. Is dit grappig? Is dit een grap? Nogmaals draai ik de kaart om. Ik lees de boodschap opnieuw en opnieuw. Jij sterft. Jij sterft. Jij sterft. Dit slaat nergens op. Kutgrap. Ik verscheur de kaart en gooi hem in de prullenbak. Even later pak ik de snippers er weer uit en plak de kaart met plakband in elkaar. Ik snap het niet, geloof het niet. Wie doet zoiets? Moet ik iemand bellen? Nee, niet nu al, ze zullen me uitlachen – na slechts twee dagen. Een maand stilte had ik gezegd; ik wil een maand totale rust. Tot mezelf komen na die rotperiode met Ronald. Even geen werk, geen telefoontjes, geen uitstapjes. Alleen maar ik, met een huis vol eten. Ik had er over gelezen op internet, zo’n retraite schijnt enorm goed voor je te zijn. Ineens moet ik lachen – ik bedenk me iets. Die kaart is om me uit de tent te lokken. Stelletje fuckers die vriendinnen van me. Bedankt schatten, jullie zijn de beste.
Ansicht 2
Voorzijde: Bruine beer op zijn achterpoten. Zijn klauwen hoog in de lucht; hij zwaait.
Achterzijde: ‘Nog even en jij bent niet meer...’
Het is alweer vijf dagen geleden dat ik de vorige kaart kreeg. Nu deze. Ik snap het nog steeds niet. De eerste dag bleef de boodschap zeuren in mijn hoofd. Jij sterft. De dagen erna ebde het weg, maar de huilende clown bleef nog even bij me. Ik droomde ervan. Twee nachten. Toen kon in het loslaten, maakte mezelf wijs dat het een streek van Hilde en Naat was. En nu dit. Ik voel de hitte weer in me. Mijn benen voelen slap - als puddinkjes - en ik heb moeite met slikken. Mijn hart zegt: bonk, bonk, bonk. Keihard. Met trillende handen graai ik de eerste kaart onderuit de prullenbak. Er mist een hoekje, ook dat zoek ik op. Ik leg beide kaarten met de voorkant op de tafel. Het handschrift is hetzelfde: ronde vormen, lange uithalen. Ken ik het? Mijn hersens gaan als een razende. Het zegt me niets. Maar wat zegt dat? Iemand die een grap wil uithalen, verandert gewoon z’n handschrift. Is dit een grap? Vind ík dit een grap? Nee. Dit is een kutstreek. Flikker toch op. Ik voel me woest, klap beide kaarten in de prullenbak en smijt het deksel dicht. Oprotten. Mickey komt miauwend op me af. Hij heeft honger. Zachtjes loopt hij rondjes rond mijn been. Ik til hem op en druk hem stevig tegen me aan.
Ansicht 3
Voorzijde: Twee Samoerai-strijders. Hun zwaarden glanzend in het zonlicht.
Achterzijde: ‘Sterven is niet erg als je voor je leven hebt gevochten’
Weer vijf dagen verder. Ik ga op de bank zitten. De thee die ik heb gezet, laat ik koud worden. Minutenlang, misschien wel urenlang, staar ik voor me uit. Is het Ronald? Zit hij hier achter? Hij bedonderde míj. Logisch toch, dat ik ben weggegaan. Maar om dan dit te doen… Zo ziek. Ik bel hem op. Voicemail. Zonder iets in te spreken hang ik op. Gelukkig maar, ik was immers in retraite. Re-trai-te. En dat wéét hij. Was ik er bijna ingetrapt. Eikel. Ik krijg jou nog wel en dan zullen we wel eens zien wie er als eerste sterft. Ha! De kaart gooi ik in het vuur. Lul.
Ansicht 4
Voorzijde: Knalgele Smiley
Achterzijde: ‘Kiekeboe!’
Er plakt iets aan mijn wang. Slaperig graai ik met mijn vingers naar dat wat er op mijn hoofdkussen ligt. Godverdomme! Ik schiet overeind, maai de kaart de slaapkamer door. Pak de honkbalknuppel die naast mijn bed staat en kijk als een wilde om me heen. Mijn hart knalt tegen mijn ribben. Er is iemand in mijn huis geweest. In mijn sláápkamer! Het raam: dicht. De slaapkamerdeur: dicht. Zo zacht ik kan sluip ik naar de deur. Vóór ik de deurkruk beetpak, sluit ik mijn ogen. Ik verstevig de greep om de knuppel, maar ik durf niet. Langzaam laat ik me zakken en ga tegen de deur zitten. Daar blijf ik. De hele ochtend. Mijn telefoon rinkelt vanaf het nachtkastje, maar ik pak hem niet. Ik luister naar wat er in huis gebeurt. En ik denk, denk, denk: wie heeft mijn sleutel? In godsnaam. Ik kan niemand bedenken. Niemand heeft mijn huissleutel. Om half twee hoor ik Mickey zachtjes miauwen. Dat brengt me terug op aarde. Verkrampt en ijskoud sta ik op. De knuppel plakt in mijn hand; ik krijg m’n vingers er bijna niet om weg. Ineens heb ik er genoeg van. Met een ruk trek ik de deur open en begin te schreeuwen. Klootzak! Pak me dan! Niets. In het hele huis is niets te vinden, niemand. Ik ga douchen met de deur op slot. Daarna geef ik Mickey zijn brokjes. Mijn hoofd bonkt, mijn ogen doen zeer. Alsof ik dagen gejankt heb.
Ansicht 5
Voorzijde: Een verjaardagstaart met vijf kaarsjes
Achterzijde: ‘Nog vijf dagen’
Met diepe halen geef ik over. Ik slaap al nachten niet meer. Krijg geen hap door mijn keel en toch doet deze kaart mij kotsen. Hij lag vanochtend op het aanrecht. Ik controleer voor de zoveelste keer de ramen en deuren. Alles zit dicht. Uit het keukenla pak ik het grootste mes dat ik kan vinden. Ik laat het niet meer los.
Ansicht 6
Voorzijde: Een groot wit kruis tegen een zwarte achtergrond
Achterzijde: ‘Morgen ben je dood’
Ik sluit mijn ogen en huil. Ik wil niet dood. Bellen mag nu, fuck die retraite. Maar de batterij van mijn iPhone is leeg en de oplader is kwijt. Ineens vervloek ik mijn slordigheid. Stomme, stomme trut! Naar buiten? Moet ik soms naar buiten? Nu kan het nog. Morgen is… Ik wil er niet aan denken. Zo lang ik binnen blijf, kan me niets gebeuren. Het slaat trouwens toch allemaal nergens op. Ik draai keihard Metallica.
*
De stilte knalt mijn oren in. Het ruist in mijn hoofd, laat mijn oren gonzen. Het meisje dat zojuist voor de deur stond, ligt op de grond. Ze lijkt wel dood. Het mes dat ik al vijf dagen bij me draag, steekt uit haar borst. Hoe vaak heb ik haar gestoken? Hoe vaak heeft ze míj gestoken? Verbijsterd kijk ik omlaag. Mijn mouw is doordrenkt van bloed en ik kan mijn linkerhand niet meer bewegen. In mijn schouder lijken duizend naalden te steken. Dronken van verwarring loop ik de straat op. Ze wilde me dood. Waarom? Dan, als ik de sirenes hoor, kan ik alleen nog maar schreeuwen. In mijn hoofd donderen de woorden: Ik. Ben. Niet. Dood.
Enveloppe 1
Inhoud: Een cheque van 50.000 euro en een briefje
‘Gefeliciteerd. Je leeft nog. Je hebt gevochten voor je leven en met succes. Precies wat ik dacht: jij bent de sterkste. Die voorspelling heeft me geen windeieren gelegd, Ilse. Jij hebt deelgenomen aan wat wij ‘Dobrevica’ noemen. Een prachtig spel, overgewaaid uit voormalig Joegoslavië. We kiezen twee mensen - meestal vrouwen - die we laten denken dat ze gedood worden door de ander, en dan wedden we: wie is de sterkste? Wie overleeft? Degene met de meeste levenslust wint. In dit geval jij.
Een spel als Dobrevica vergt veel voorbereiding, Ilse. Maanden soms. We moeten de deelnemers op de juiste plek krijgen, onder perfecte omstandigheden, in de gewenste geestestoestand. Dat kost tijd, precisiewerk en planning, maar dat weerhoudt ons niet. In tegendeel. Er gaat namelijk veel geld in dit spel om, Ilse, en daarvan wil ik je laten meeprofiteren. Zodra je vrij komt, kun je hiermee een nieuwe start maken. Zie het als een onkostenvergoeding. Je zult je misschien afvragen: waarom ik? Tja, Ilse, waarom jij? Laten we zeggen dat het lot heeft bepaald. In feite heb je het zelfs heel even in eigen handen gehad, net als de vrouw die je hebt gedood. Het spel had kunnen mislukken als jullie je angsten niet zo serieus hadden genomen… S.K.’
© Ellen de Ruiter. Mei 2012.
Dobrevia stuurde ik in voor de schrijfwedstrijd Duistere Signalen. Het is geselecteerd voor de gelijknamige bundel die eind juni 2012 is verschenen.
Voorzijde: Wit clownsgezicht met rode neus, pruilmond en geschilderde tranen
Achterzijde: ‘Jij sterft’
‘Jij sterft’. Jij sterft? Wie sterft ? Er gaat een vuurbal door mijn lijf. Ik voel mijn hals warm en rood worden. Het schiet naar boven toe, naar m’n wangen. Wat is dit? En van wie? Is deze kaart wel voor mij bestemd? Ik draai hem om. Het staat er duidelijk: Ilse van Kempen. Dat ben ik. Ik kijk de clown aan. Hij huilt, maar dan op een grappige manier, zoals je ze in het circus ziet. Is dit grappig? Is dit een grap? Nogmaals draai ik de kaart om. Ik lees de boodschap opnieuw en opnieuw. Jij sterft. Jij sterft. Jij sterft. Dit slaat nergens op. Kutgrap. Ik verscheur de kaart en gooi hem in de prullenbak. Even later pak ik de snippers er weer uit en plak de kaart met plakband in elkaar. Ik snap het niet, geloof het niet. Wie doet zoiets? Moet ik iemand bellen? Nee, niet nu al, ze zullen me uitlachen – na slechts twee dagen. Een maand stilte had ik gezegd; ik wil een maand totale rust. Tot mezelf komen na die rotperiode met Ronald. Even geen werk, geen telefoontjes, geen uitstapjes. Alleen maar ik, met een huis vol eten. Ik had er over gelezen op internet, zo’n retraite schijnt enorm goed voor je te zijn. Ineens moet ik lachen – ik bedenk me iets. Die kaart is om me uit de tent te lokken. Stelletje fuckers die vriendinnen van me. Bedankt schatten, jullie zijn de beste.
Ansicht 2
Voorzijde: Bruine beer op zijn achterpoten. Zijn klauwen hoog in de lucht; hij zwaait.
Achterzijde: ‘Nog even en jij bent niet meer...’
Het is alweer vijf dagen geleden dat ik de vorige kaart kreeg. Nu deze. Ik snap het nog steeds niet. De eerste dag bleef de boodschap zeuren in mijn hoofd. Jij sterft. De dagen erna ebde het weg, maar de huilende clown bleef nog even bij me. Ik droomde ervan. Twee nachten. Toen kon in het loslaten, maakte mezelf wijs dat het een streek van Hilde en Naat was. En nu dit. Ik voel de hitte weer in me. Mijn benen voelen slap - als puddinkjes - en ik heb moeite met slikken. Mijn hart zegt: bonk, bonk, bonk. Keihard. Met trillende handen graai ik de eerste kaart onderuit de prullenbak. Er mist een hoekje, ook dat zoek ik op. Ik leg beide kaarten met de voorkant op de tafel. Het handschrift is hetzelfde: ronde vormen, lange uithalen. Ken ik het? Mijn hersens gaan als een razende. Het zegt me niets. Maar wat zegt dat? Iemand die een grap wil uithalen, verandert gewoon z’n handschrift. Is dit een grap? Vind ík dit een grap? Nee. Dit is een kutstreek. Flikker toch op. Ik voel me woest, klap beide kaarten in de prullenbak en smijt het deksel dicht. Oprotten. Mickey komt miauwend op me af. Hij heeft honger. Zachtjes loopt hij rondjes rond mijn been. Ik til hem op en druk hem stevig tegen me aan.
Ansicht 3
Voorzijde: Twee Samoerai-strijders. Hun zwaarden glanzend in het zonlicht.
Achterzijde: ‘Sterven is niet erg als je voor je leven hebt gevochten’
Weer vijf dagen verder. Ik ga op de bank zitten. De thee die ik heb gezet, laat ik koud worden. Minutenlang, misschien wel urenlang, staar ik voor me uit. Is het Ronald? Zit hij hier achter? Hij bedonderde míj. Logisch toch, dat ik ben weggegaan. Maar om dan dit te doen… Zo ziek. Ik bel hem op. Voicemail. Zonder iets in te spreken hang ik op. Gelukkig maar, ik was immers in retraite. Re-trai-te. En dat wéét hij. Was ik er bijna ingetrapt. Eikel. Ik krijg jou nog wel en dan zullen we wel eens zien wie er als eerste sterft. Ha! De kaart gooi ik in het vuur. Lul.
Ansicht 4
Voorzijde: Knalgele Smiley
Achterzijde: ‘Kiekeboe!’
Er plakt iets aan mijn wang. Slaperig graai ik met mijn vingers naar dat wat er op mijn hoofdkussen ligt. Godverdomme! Ik schiet overeind, maai de kaart de slaapkamer door. Pak de honkbalknuppel die naast mijn bed staat en kijk als een wilde om me heen. Mijn hart knalt tegen mijn ribben. Er is iemand in mijn huis geweest. In mijn sláápkamer! Het raam: dicht. De slaapkamerdeur: dicht. Zo zacht ik kan sluip ik naar de deur. Vóór ik de deurkruk beetpak, sluit ik mijn ogen. Ik verstevig de greep om de knuppel, maar ik durf niet. Langzaam laat ik me zakken en ga tegen de deur zitten. Daar blijf ik. De hele ochtend. Mijn telefoon rinkelt vanaf het nachtkastje, maar ik pak hem niet. Ik luister naar wat er in huis gebeurt. En ik denk, denk, denk: wie heeft mijn sleutel? In godsnaam. Ik kan niemand bedenken. Niemand heeft mijn huissleutel. Om half twee hoor ik Mickey zachtjes miauwen. Dat brengt me terug op aarde. Verkrampt en ijskoud sta ik op. De knuppel plakt in mijn hand; ik krijg m’n vingers er bijna niet om weg. Ineens heb ik er genoeg van. Met een ruk trek ik de deur open en begin te schreeuwen. Klootzak! Pak me dan! Niets. In het hele huis is niets te vinden, niemand. Ik ga douchen met de deur op slot. Daarna geef ik Mickey zijn brokjes. Mijn hoofd bonkt, mijn ogen doen zeer. Alsof ik dagen gejankt heb.
Ansicht 5
Voorzijde: Een verjaardagstaart met vijf kaarsjes
Achterzijde: ‘Nog vijf dagen’
Met diepe halen geef ik over. Ik slaap al nachten niet meer. Krijg geen hap door mijn keel en toch doet deze kaart mij kotsen. Hij lag vanochtend op het aanrecht. Ik controleer voor de zoveelste keer de ramen en deuren. Alles zit dicht. Uit het keukenla pak ik het grootste mes dat ik kan vinden. Ik laat het niet meer los.
Ansicht 6
Voorzijde: Een groot wit kruis tegen een zwarte achtergrond
Achterzijde: ‘Morgen ben je dood’
Ik sluit mijn ogen en huil. Ik wil niet dood. Bellen mag nu, fuck die retraite. Maar de batterij van mijn iPhone is leeg en de oplader is kwijt. Ineens vervloek ik mijn slordigheid. Stomme, stomme trut! Naar buiten? Moet ik soms naar buiten? Nu kan het nog. Morgen is… Ik wil er niet aan denken. Zo lang ik binnen blijf, kan me niets gebeuren. Het slaat trouwens toch allemaal nergens op. Ik draai keihard Metallica.
*
De stilte knalt mijn oren in. Het ruist in mijn hoofd, laat mijn oren gonzen. Het meisje dat zojuist voor de deur stond, ligt op de grond. Ze lijkt wel dood. Het mes dat ik al vijf dagen bij me draag, steekt uit haar borst. Hoe vaak heb ik haar gestoken? Hoe vaak heeft ze míj gestoken? Verbijsterd kijk ik omlaag. Mijn mouw is doordrenkt van bloed en ik kan mijn linkerhand niet meer bewegen. In mijn schouder lijken duizend naalden te steken. Dronken van verwarring loop ik de straat op. Ze wilde me dood. Waarom? Dan, als ik de sirenes hoor, kan ik alleen nog maar schreeuwen. In mijn hoofd donderen de woorden: Ik. Ben. Niet. Dood.
Enveloppe 1
Inhoud: Een cheque van 50.000 euro en een briefje
‘Gefeliciteerd. Je leeft nog. Je hebt gevochten voor je leven en met succes. Precies wat ik dacht: jij bent de sterkste. Die voorspelling heeft me geen windeieren gelegd, Ilse. Jij hebt deelgenomen aan wat wij ‘Dobrevica’ noemen. Een prachtig spel, overgewaaid uit voormalig Joegoslavië. We kiezen twee mensen - meestal vrouwen - die we laten denken dat ze gedood worden door de ander, en dan wedden we: wie is de sterkste? Wie overleeft? Degene met de meeste levenslust wint. In dit geval jij.
Een spel als Dobrevica vergt veel voorbereiding, Ilse. Maanden soms. We moeten de deelnemers op de juiste plek krijgen, onder perfecte omstandigheden, in de gewenste geestestoestand. Dat kost tijd, precisiewerk en planning, maar dat weerhoudt ons niet. In tegendeel. Er gaat namelijk veel geld in dit spel om, Ilse, en daarvan wil ik je laten meeprofiteren. Zodra je vrij komt, kun je hiermee een nieuwe start maken. Zie het als een onkostenvergoeding. Je zult je misschien afvragen: waarom ik? Tja, Ilse, waarom jij? Laten we zeggen dat het lot heeft bepaald. In feite heb je het zelfs heel even in eigen handen gehad, net als de vrouw die je hebt gedood. Het spel had kunnen mislukken als jullie je angsten niet zo serieus hadden genomen… S.K.’
© Ellen de Ruiter. Mei 2012.
Dobrevia stuurde ik in voor de schrijfwedstrijd Duistere Signalen. Het is geselecteerd voor de gelijknamige bundel die eind juni 2012 is verschenen.